“Ik voel me zo schuldig …”
"Ik voel me zo schuldig ..."
Hij loopt stram; zijn bewegingen lijken afgepast en tegelijkertijd oogt hij heel statig. Zijn hele voorkomen straalt dat uit; letterlijk in alles. Zijn ogen priemen zich in de mijne en heel doelbewust komt hij op mij af; enigszins steun zoekend met zijn stok.
“Jou moet ik eens even hebben,” zegt hij als hij dichter bij mij is.”
“Oh?” zeg ik, “Hoe dat zo?” “Ik voel me zo schuldig,” zegt hij. Ik heb werkelijk geen flauw benul waar het over gaat. Vlakbij staat een bankje en hij maakt een kort, uitnodigend gebaar. Zonder ook maar mijn reactie af te wachten, schuifelt hij daarnaartoe.
Hij kijkt niet eens om. Blijkbaar is hij gewend dat mensen zijn opdrachten blindelings volgen en ook nu gaat hij daar zondermeer weer van uit. Eerlijk gezegd ben ik heel benieuwd naar wat hij wil en ja, ik volg. Hij ploft moeizaam neer en maakt met zijn hand opnieuw een kort, uitnodigend gebaar.
Ik ga naast hem zitten en kijk hem afwachtend aan. “Mijn lief heeft kanker. Het is een hele moeizame weg geweest voor haar.” Hij ziet de verwarring op mijn gezicht. “Het klopt wat je nu denkt!” zegt hij. “Eh … ik denk eerlijk gezegd nog niets. Ik ben alleen heel benieuwd,” zeg ik. “Het klopt wat je nu denkt,” herhaalt hij kortaf. “Twee maanden geleden was het zo ver … Mijn lief verruilde het aardse voor het hemelse.” Hij kijkt even stil voor zich uit. Vanuit zijn ooghoeken zie ik het begin van een traan. Langzaam en bijna sierlijk rolt die over zijn wang.
Dat irriteert hem blijkbaar, want met een bijna driftig gebaar veegt hij de traan weg. “Ja, ik mis haar,” zegt hij. “Weet je, mijn lief was wethouder van een grote gemeente. Ze was gewend om te besturen en ze was een natuurtalent. Allerlei partijen met heel veel geschillen … Allerlei zaken wist zij met humor en oprechte vriendschap te beslechten. Ze was een enorme verbinder.” Hij kijkt mij stralend en overduidelijk trots aan.
“Het was alsof ik een shock kreeg …”
“We zagen elkaar voor het eerst op de universiteit. Ik zag haar lopen en het was net alsof ik een elektrische shock kreeg … Weet je, ik kon alleen maar staren naar haar. Die ogen, dat gezicht, háár hele voorkomen. Ik herinner me nog dat ik een dreun kreeg van m’n studiegenoot: ‘Staar niet zo! Je maakt haar verlegen.’ Maar het enige dat er gebeurde: ik kreeg een hele dikke lach retour en de mooiste knipoog die je je ooit maar kunt bedenken.”
Op dit moment is hij niet bij het verlies en het gemis. Hij is nu bij haar, dat allesbepalende moment van die eerste ontmoeting.
Het is stil. Hij zegt even niets meer. We zitten fysiek op dat bankje maar hij is nu bij haar … Het lijkt alsof hij dat beeld van toen wil vasthouden. Bang om het te verliezen; bang dat het niet meer terugkomt. Hij kijkt mij even kort en nietszeggend aan. Hij ziét mij op dat moment niet eens, daar ben ik van overtuigd.
Hij schraapt zijn keel en vervolgt: “Zeven jaar geleden kreeg ze kanker. Ze moest wel stoppen met haar werk, want het ging niet meer. Dat heeft haar zo ontzettend veel verdriet gedaan, maar wat haar nóg meer verdriet deed was de ziekte zelf. Ze kon dat niet handelen; eerst wilde ze er ook helemaal niet over praten. Dat vond ik wel heel moeilijk; ze was ineens he-le-maal onbereikbaar voor mij.
“… Ze was ineens he-le-maal onbereikbaar voor mij.”
Hij kijkt mij indringend aan: “Heb je enig idee wat dat betekent? Dat je niet meer samen kunt praten?” “Daar kan ik me wel iets bij voorstellen,” zeg ik. “Dat is verschrikkelijk voor je. En toch is dat wat we te respecteren hebben als die ander dat niet kan of er niet toe in staat is.” Bedachtzaam kijkt hij mij aan. “Daar heb jij wel gelijk in.”
“Ik kon dat niet. Ik wilde het er alleen maar over hebben, tot verdriet van haar. Het leverde ook wrevel op. Dan keek ze mij verdrietig aan met die prachtige blauwe ogen … Verdrinken kon ik daarin. Dat had ik - achteraf gezien - niet moeten doen. Ik had haar wens moeten respecteren. Ik had mijn mond moeten houden.”
“Ik had haar wens moeten respecteren … ”
“Ze was heel duidelijk dat ze wilde verhuizen naar een mooie plek meer in de natuur. Ze wilde weg uit de stad, dat was haar allemaal veel te druk. De natuur! Dus dat deden we. We lieten alles in de stad achter ons en vertrokken. Lange tijd ging het nog goed … onder omstandigheden natuurlijk.” Hij vouwt zijn handen plechtig om de stok; bijna statig. Het lijkt haast of hij daar zijn kracht uit haalt.
“De laatste vier jaar waren een drama. Ziekenhuis is, ziekenhuis uit. Ze werd steeds slechter en kon steeds minder zelf.”
Hij valt even stil … “Weet je, toen zij nog in functie was, was zij aanwezig bij een lezing die jij bij de gemeente hield. Ze genoot van jouw boeiende en aansprekende verhalen en ‘zelfregie bij kanker’ en ‘oordeelloos luisteren’ zette haar aan tot nadenken. ’s Avonds bij thuiskomst was zij er nog vol van en we spraken daar langdurig over. Het leidde tot een andere manier van handelen naar anderen die dat overkwam. Het kreeg een nieuwe dimensie toen zij later zelf de diagnose kanker kreeg. Het stond in haar geheugen gegrift; daar putte zij kracht uit en dat had ze. Hád ze.”
De laatste maanden waren heel zwaar. Voor mij als haar partner - haar alles - maar ook als mantelzorger. Dat was ik 24/7 voor zo ontzettend lang. Natúúrlijk wilde ik haar helpen; ik wilde alles voor haar doen maar het allerzwaarst was dat ze er niet meer over kon praten. Het verzorgende ging nog lange tijd goed. Totdat het steeds slechter met haar ging. Het was onmenselijk op het laatst.
Ik kon niet meer … Ik moest wel hulp van anderen inroepen. Vreselijk vond ze dat. Echt vreselijk. ‘Mensonwaardig,’ zei ze wel eens. ‘Gênant.’ In die tijd verzuchtte ik wel eens dat ik blij zou zijn als het stopte. Dat het klaar was … Tegelijk voelt dat ook heel dubbel. Ik wilde haar niet kwijt, maar het was ook steeds meer een loden last voor mij. Ik ging er bijna zelf onder door.” Schuldbewust kijkt hij mij aan.
“Dat is ook zwaar,” zeg ik. “Heel zwaar. En nu is ze er niet meer. Ik ben zo blij voor haar dat het nu over is; dat ze nu eindelijk rust heeft. Dat geldt ook voor mij. Ik ben blij dat het voorbij is, maar weet je: ik voel me zo schuldig …”
Hij valt opnieuw stil. Terwijl hij opstaat zegt hij: “Ze volgde jou op internet en had het zo vaak over je. ‘Zelfregie bij kanker’ en ‘Oordeelloos luisteren.’ Het werd haar motto en ze had daar zo veel steun aan … En ik nu ook … Dank je voor dat alles.”
© Cees van der Boom
Trotse pa van Joanne, Sietske & Irene
Geregistreerd- (RAD) & Gecertificeerd Arbeidsdeskundige (CERT-AD) | Life-coach voor mensen met kanker | MCI Mastercoach | Re-integratiedeskundige | NOLOC erkend Loopbaanprofessional | NOBCO erkend Coach | Storyteller | Spreker | Recensent | Jobcoach | Reiki Master
Illustratie: Remko van Rijthoven ~ Vormzinnig